- faire
- faire1 [fer]〈m.〉1 〈beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering2 〈formeel〉(het) doen ⇒ handeling, daad, uitvoering→ dire————————faire2 [fer]I 〈onovergankelijk werkwoord, overgankelijk werkwoord〉1 maken2 doen3 doen aan 〈sport, muziek, studie enz.〉4 〈traject, afstand〉afleggen5 veroorzaken ⇒ 〈lawaai〉 maken6 〈bij het rekenen, bij maten enz.〉maken ⇒ zijn7 〈+ onbepaalde wijs〉doen ⇒ laten, veroorzaken dat8 doen alsof ⇒ spelen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:2 〈spreekwoord〉 ce qui est fait est fait • gedane zaken nemen geen keerce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?faire mieux de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er beter aan doen te3 faire de l'anglais • 〈aan de universiteit〉Engels studeren; 〈op school〉Engels leren; 〈in vrije tijd〉aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopen4 faire du cent (à l'heure) • honderd kilometer per uur rijdenfaire tous les ports d'Afrique • alle Afrikaanse havens aandoen 〈van schip〉5 faire des dégâts • schade aanrichtenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken datce qui fait que 〈+ aantonende wijs〉 • zo komt het dat〈informeel〉 ça fait que 〈+ aantonende wijs〉 • dus6 ça fait mille francs • dat is duizend frank〈onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?7 faire arrêter qn. • iemand laten arresterenfaire asseoir qn. • iemand doen plaatsnemen; 〈kind〉neerzettenil me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen oversteken8 faire l'enfant • kinderachtig doenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijk¶ il ne fait pas son âge • hij ziet er jonger uit dan hij ismon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uit〈informeel〉 j'en ai rien à faire • daar heb ik niets mee te makensi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebben〈formeel〉 c'en est fait de lui • het is met hem gedaanêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!ne faire que 〈+ onbepaalde wijs〉 • slechts doen, niets (anders) doen dan; 〈ook〉niet ophouden teil ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en doorII se faire 〈wederkerend werkwoord〉1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden2 gebeuren ⇒ plaatshebben3 worden4 beter, rijper worden5 〈+ à〉wennen aan6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:1 le mariage se fera à Lyon • het huwelijk zal in Lyon plaatshebben〈informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈onpersoonlijk〉 il se fit un (grand) silence • er ontstond een (grote) stilte〈handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn2 〈onpersoonlijk〉 comment se fait-il qu' il parte déjà? • hoe komt het dat hij nu al weggaat?〈onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk dat3 se faire rare • zeldzaam worden; 〈van personen〉zich zelden laten ziense faire vieux • oud worden, verouderen〈onpersoonlijk〉 il se fait tard • het wordt laat5 s'y faire • eraan wennense faire à une idée • aan een idee wennen6 ça se faisait autrefois • dat deed men vroegerça ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!¶ se faire un peu d'argent de poche • een zakcentje verdienense faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈ook〉zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈informeel〉 je me la suis faite • die heb ik al gehad 〈seksueel〉〈informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje〈informeel〉 se faire qn. • met iemand naar bed gaan; 〈ook〉iemand dodenIII 〈onpersoonlijk werkwoord〉1 zijn 〈van weer, temperatuur enz.〉♦voorbeelden:1 il fait du brouillard • het mistil fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev1) tot stand komen2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)6) gebruikelijk zijn3. il faitvzijn
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.